De Belemniet

Home

Onderwerpen

Producten

Excursiepunten

Contact

Links

Over ons

Sitemap

Klimaatverandering in Nederland

De geschiedenis herhaalt zich

Ergens in het midden van Nederland. Je vindt het de normaalste zaak van de wereld als je naar buiten kijkt de straat, het weiland, het bos in de verte, de huizen om je heen te zien. Overal om je heen is land. Dat dit alles er in de toekomst radicaal anders uit kan zien, lijkt onvoorstelbaar. Je hoort wel van klimaatverandering en hoewel de tekenen die daarop wijzen duidelijk aanwezig zijn, lijken extreme veranderingen in je leefomgeving toch vrij onwerkelijk. Extreme weersituaties komen steeds vaker voor maar op de een of andere manier lijk je ze al snel als normaal te accepteren. Na lange perioden van hitte en droogte hoor je tijdens het weerpraatje op de televisie nog steeds dat het “lekker zonnig weer gaat worden”. En als het eens kortere tijd wat koeler is dan is het al snel “veel te koud voor de tijd van het jaar”. Met zulke waardeoordelen wordt de indruk gewekt dat warm, zonnig en droog als de normale situatie gezien moeten worden. Klimaatverandering okay? Onvoorstelbare veranderingen die op ons afkomen? Je denkt dat het allemaal wel mee zal vallen. Dat het hier misschien ooit dor en droog zal zijn, dat hier wellicht ooit de zee zal zijn, dat hier extreme temperaturen zullen heersen en mogelijk regelmatig zeer zware stormen voor ongekende vernielingen en overstromingen zorgen? Om je een dergelijke werkelijkheid voor te stellen, is wel veel fantasie en inlevingsvermogen nodig. Maar toch, ooit in het verleden was het volledig anders. Wat nu Nederland is, was toen als zodanig totaal onherkenbaar. En waarom het zo anders was? Waarom het klimaat toen zoveel verschilde? Daarvoor waren verschillende factoren verantwoordelijk. De ene keer was het de ene factor, de andere keer weer een andere. Soms was er een combinatie van factoren. Daar zullen we nu niet dieper op ingaan. Waar het hier om gaat, is het feit dat het steeds weer anders was (afbeelding 1), dat een totaal ander Nederland niet zo onvoorstelbaar is als je wel denkt. 

veranderend klimaat Nederland
Afbeelding 1. In het verre verleden had het gebied dat nu Nederland is wel vaker met een ander klimaat en ander landschap te maken. Hier een algemene impressie van verschillende mogelijkheden om een idee te geven van de veranderlijkheid van de omgeving.

Vaak zijn het gesteenten en de regelmatig erin voorkomende fossielen die ons iets over vroegere klimaten en het landschap in het verre verleden vertellen. Soms komen die gesteenten in Nederland aan of nabij de oppervlakte voor. Op andere plaatsen in ons land kunnen ze dieper in de bodem voorkomen. Het kan ook gebeuren dat ze elders niet in de bodem voorkomen. Net als nu was het Nederlandse landschap in het verre verleden niet altijd overal hetzelfde. Nu vinden we in ons land ook niet overal een waddenlandschap, een kustgebied, zandgebieden of veengebieden. Er is verscheidenheid alom. In het verre verleden was dat vaak niet anders. De veranderingen in klimaat en omgeving gaan we nu wat nader bekijken. We laten grote tijdseenheden van vele miljoenen jaren in een keer de revue passeren. Tijdens die grote tijdseenheden is het heus niet steeds hetzelfde geweest zijn, maar om dit verhaal een beetje compact te houden, zullen we alleen de grove lijn bekijken. 

Tropische moerasbossen in Zuid-Limburg 

De oudste sporen van een Nederland dat er heel anders uitzag, vinden we in Zuid-Limburg en omgeving. Ze stammen uit de geologische periode die we als het Carboon kennen. Dit Carboon duurde van 354 tot 298 miljoen jaar geleden. Dat is een heel lange tijd en de omstandigheden waren dan ook niet tijdens de hele periode hetzelfde.

carboon fossielen
Afbeelding 2. Resten van planten uit het Carboon

In het algemeen kan gezegd worden dat het klimaat tropisch was en dat het dus een stuk warmer was dan tegenwoordig. Dat zien we aan bepaalde gesteenteafzettingen uit die periode, bijvoorbeeld de steenkoollagen. In deze steenkoollagen vinden we de sporen van grote bomen en varens (afbeelding 2 t/m 4). Het gaat dan bijvoorbeeld om afdrukken van takken en bladeren. Ook kunnen we er getuigen van dierenleven uit die tijd tegenkomen. De steenkool is ontstaan uit dikke veenlagen die destijds in uitgestrekte tropische moerasbossen ontstonden. 

Carboon fossiele boomstam
Afbeelding 3. Links: Holruimte van een voormalige boomstam uit het Carboon in een groeve op de Kaisberg bij Hagen-Vorhalle in Duitsland. De inzet geeft een idee van de grootte van deze fossiele boomstam. Rechts: fossiel hout (het zichtbare deel is ongeveer 30 cm lang) in de Geologischer Garten in Bochum in Duitsland.

In Zuid-Limburg komt die steenkool maar enkele tientallen tot honderden meters onder de oppervlakte voor. Direct over de grens vinden we hem zelfs aan de oppervlakte. Verderop in Nederland zit hij ook, maar dan wel een stuk dieper. Waar nu onze huizen staan, waar we nu wonen en werken was toen dus een groot tropisch moerasbos. En nu en dan rukte de zee op en overspoelde dan dat moerasbos. Het was toen totaal anders dan nu. 

fossielen carboon
Afbeelding 4. Plantenfossielen uit het Carboon, zoals die te zien zijn in het Museum Wasserschloss Werdringen, Werdringen 1, D-58089 Hagen in Duitsland. Links: schorsafdruk van de schubboom Lepidodendron obovatum. Midden: schorsadruk van de zegelboom Sigillaria elegans. Rechts: bladafdruk van een zaadvaren.

Een zeer zoute zee in Oost-Nederland 

Aan het einde van het Carboon vond een heel grote klimaatverandering plaats. Het vochtige, tropische klimaat maakte plaats voor een droog woestijnklimaat. En daarmee komen we in een volgende geologische periode terecht: het Perm (298-251 miljoen jaar geleden). Van de planten- en dierenweelde uit het Carboon is dan maar weinig meer over. Afzettingen uit het Perm komen in Nederland nergens aan of nabij de oppervlakte voor. Maar in de diepte zijn ze er wel degelijk! We zullen zien dat de erfenissen van dit woestijnklimaat nog duidelijk in het dagelijkse leven herkenbaar zijn. Direct ten zuiden van Nederland bevond zich toen een gebergte dat tijdens het Carboon was ontstaan. Afbraakmateriaal uit het gebergte zoals grind, zand en klei werd in die Permperiode door rivieren naar onze omgeving aangevoerd en hier in dikke lagen afgezet. Weer later kwam het gebied onder water te staan. De zee die we hier toen hadden, had waarschijnlijk maar een nauwe of zelfs geen verbinding met een verderop gelegen oceaan. Een dergelijke situatie komen we tegenwoordig nog tegen in bijvoorbeeld de Middellandse Zee. Deze heeft alleen een nauwe verbinding met de Atlantische Oceaan bij de Straat van Gibraltar. Daardoor kan maar relatief weinig oceaanwater in de Middellandse Zee terechtkomen, met als gevolg een zoutgehalte dat hoger is dan normaal het geval zou zijn. Van het westen naar het oosten neemt dit hogere zoutgehalte in de Middellandse Zee verder toe. Een ander voorbeeld is de Rode Zee tussen Afrika en het Arabisch Schiereiland. In de Dode Zee, die helemaal geen open verbinding met andere zeeën of de oceaan heeft, is het zoutgehalte nog vele malen hoger. 

Nederland in Perm
Afbeelding 5.  Houten boortoren aan de Rougoorweg in Hengelo (links). Dit soort boortorens werd tot 1963 gebruikt voor de winning van zout.  Het houten bouwsel diende als bescherming voor de eigenlijke boorinstallatie die binnenin zit. Tegenwoordig worden verrijdbare boorinstallaties gebruikt. Na voltooiing van de boring en aansluiting op het leidingnet van de fabriek wordt een afsluiter op het boorgat geplaatst. Het geheel wordt ter bescherming afgesloten met een houten huisje zoals hier langs de Haimersweg bij Boekelo, ook wel Saksisch boerderijtje genoemd (midden).  Jaknikkers (rechts) - zoals dit exemplaar bij Rühlermoor (Twist) in het Duitse Emsland - werden aan beide kanten van de Nederlands-Duitse grens geïnstalleerd. Men gebruikte ze om aardolie uit de bodem te winnen.

Ook in ‘onze’ zee uit het Perm nam het zoutgehalte steeds verder toe door zo’n geringe aanvoer van vers oceaanwater in combinatie met het hete, droge woestijnklimaat dat voor een flinke verdamping zorgde. Wat we er tegenwoordig in de ondergrond van terugvinden, is een behoorlijk dik pakket zoutafzettingen. Dit zout wordt in noordoost Nederland voor consumptie en voor de industrie gewonnen (afbeelding 5). Men lost het op grote diepte (van ongeveer een halve tot drie kilometer diep) op en pompt het vervolgens naar de oppervlakte. Het aardgas uit het noorden van Nederland is ook afkomstig uit gesteenten uit de Permperiode. Het bevindt zich in tot zandsteen verhard zand dat afkomstig is van dat eerder genoemde gebergte. Alleen is het aardgas niet in dit gesteente ontstaan. Het is tijdens het inkolingsproces van de steenkool uit het Carboon ontstaan en later hogerop in die zandsteenlagen gevangen geraakt doordat de zoutlagen er boven verhinderden dat het ontsnapte. En zo hebben alledaagse zaken zoals zout en aardgas weer een geschiedenis die ons terugvoert naar tijden waarin het er hier dus heel anders uitzag en er een heel ander klimaat dan nu heerste! 

Een hete woestijn in de Achterhoek 

Uit de volgende geologische periode – de Trias (251-203 miljoen jaar geleden) – zijn in het oosten van Nederland sporen aan of nabij de oppervlakte te vinden. Het gaat om rode zandstenen en kleistenen die in een warm, woestijnachtig gebied zijn afgezet. We vinden ze in de buurt van Winterswijk in de Achterhoek. Het zand en de klei waaruit deze lagen zijn opgebouwd, is weer afbraakmateriaal van verderop gelegen gebergten. Fossielen komen we in deze lagen eigenlijk niet tegen. Als we hier de grens overgaan en wat verder in Duitsland afzakken, kunnen we afzettingen uit deze tijd als echte rotspartijen tegenkomen (afbeelding 6). Deze zogenaamde bontzandsteen werd er wel als bouwsteen gewonnen (afbeelding 6). In Nederland vinden we hem ook op veel plaatsen in oudere gebouwen terug. Plaatselijk kunnen op de rode zandstenen en kleistenen groenig tot grijze en soms witte afzettingen voorkomen (afbeelding 6). Ze bestaan uit kleisteen die uit klei is ontstaan. Tijdens hun afzetting bestond het gebied inmiddels uit waarschijnlijk ondiepe lagunes in een kustgebied. Soms rukte de zee op en kon er zout afgezet worden doordat de verdamping tijdens het nog steeds warme en droge klimaat hoog was. Deze lagen zout komen we nu als steenzout tegen. Ook dit zout wordt gewonnen door het in de diepte op te lossen en naar boven te pompen. Vroeger richtte men daarvoor houten boortorens op. Enkele zijn nog steeds in het landschap rond Boekelo te zien (afbeelding 5, links). Later maakten deze boortorens plaats voor de kleine zouthuisjes die we op meerdere plaatsen in het landschap tegenkomen (afbeelding 5, midden). Ook in deze huisjes bevindt zich een pompinstallatie om het zout naar boven te halen. 

bontzandsteen en Trias
Afbeelding 6.  Bontzandsteen in de Eifel in Duitsland (links) en als bouwsteen (midden). Groenig tot grijze en soms witte afzettingen uit de Trias in Thüringen in Duitsland (rechts). De speld is drie cm lang.

Een zonnige strandvakantie aan de hete Costa del Winterswijk 

Nog later tijdens de Triasperiode rukte de zee tijdens een nog steeds warm en droog klimaat verder op en werd er kalkslib afgezet. Deze kalk kennen we als Muschelkalk. Maar de zee trok zich regelmatig terug en dan kwam het gebied droog te liggen. Verandering alom! De Muschelkalk wordt in Winterswijk bij Ratum in een dagbouwgroeve gewonnen. In de kalk zijn allerlei sporen terug te vinden van gebeurtenissen uit die tijd (afbeelding 7). Dieren die in het drooggevallen gebied rondliepen, lieten er afdrukken achter. En net zoals dat nu gebeurt, ging uitdrogende grond krimpen met als gevolg: krimpscheuren. En dat het toch wel regende ondanks het droge klimaat, is te zien aan de afdrukken van regendruppels in het gesteente. Maar ook golfribbeltjes die in ondiep water ontstonden, kunnen we er terugvinden. 

Trias Muschelkalk Winterswijk
Afbeelding 7. Pootafdrukken van een sauriër (links), golfribbels (midden) en gelaagde afzetting (rechts) van de kalksteen uit de Trias in de kalksteengroeven bij Winterswijk. De speld is drie cm lang.

En weer is overal om ons heen een warme zee 

Na de Trias komen we in de Juraperiode (203-144 miljoen jaar geleden) terecht. Ook toen was het klimaat veel warmer dan tegenwoordig. Van deze periode vinden we nabij de oppervlakte sporen in de Achterhoek. Het zijn donkere kleien (afbeelding 8) uit het begin van deze periode in slootjes en beken in de omgeving van Winterswijk. Ook in de eerder genoemde kalksteengroeve heeft men boven de Triasgesteenten afzettingen uit de Jura gevonden. Uit latere delen van deze periode komen in het gebied ook afzettingen nabij de oppervlakte voor. 

Geologische tijdstabel en Juraperiode
Afbeelding 8. Geologisch tijdstabel met ouderdom in miljoenen jaren (links) en zwarte afzettingen uit de Juraperiode in de kalksteengroeve bij Winterswijk (rechts).

Van de Krijtperiode (144-65 miljoen jaar geleden) is heel wat meer in Nederland teruggevonden. Afzettingen uit het vroege deel van het Krijt (Onder-Krijt) zijn in beekjes in de Achterhoek ontsloten en als zandsteen vinden we ze in de Staringgroeve (afbeelding 12) in het oosten van Twente. Om er meer van te zien, moeten we echter even de grens over, naar de omgeving van Bad Bentheim in Duitsland (afbeelding 9). Voor het latere deel van het Krijt (Boven-Krijt) moeten we vooral in Zuid-Limburg zijn waar er op behoorlijk veel plekken sporen van te vinden zijn. 

Zwerven door broeierige moerassen en lagunes en pootje baden in de zee in Oost-Twente

Tijdens het Krijt hadden we bij ons in het algemeen weer te maken met een erg warm klimaat. Aan het begin van het Onder-Krijt lag het kustgebied ongeveer ter hoogte van de huidige Waddeneilanden. In het grensgebied rond Bad Bentheim (Duitsland) kwamen moerassen en lagunes voor. Daarin werd klei afgezet waarin vele overblijfselen van planten zoals algen voorkwamen. We vinden deze afzettingen tegenwoordig wat dieper in de bodem terug als zwarte kleisteenlagen. Uit deze lagen stamt een deel van de aardolie die later in de erboven liggende Bentheimer Zandsteen is terechtgekomen en die vooral in het verleden in noordoost Nederland en het aangrenzende Duitse gebied werd gewonnen (afbeelding 5). Vanwege die aardolie zijn deze kleisteenlagen dan ook wel bekend als olieschalies. Later nam een ondiepe zee het gebied in bezit. Daarin werd eerst nog klei afgezet maar na enige tijd kwam daar zand voor in de plaats dat afkomstig was van erosie in zuidelijker gelegen bergland. Dit zand vinden we tegenwoordig in het gebied terug als dikke lagen zandsteen.

Krijt Bentheimer zandsteen
Afbeelding 9. Het kasteel van Bad Bentheim (linksboven), de Mariä Verkündigungkirche van Schüttorf (linksonder) en het Rathaus van Schüttorf (rechts): allemaal van Bentheimer zandsteen uit de Krijtperiode.

In Bad Bentheim is deze zandsteen werkelijk overal aanwezig. Zo is het kasteel dat hoog boven de plaats uittorent, niet alleen gebouwd van deze Bentheimer Zandsteen, het staat ook op een rots van dit gesteente. Bentheimer Zandsteen was in het verleden ook buiten het gebied waar hij voorkomt een geliefde bouwsteen (afbeelding 9)

fossielen Bentheimer Gildehauser zandsteen
Afbeelding 10. Fossielen van schelpdieren in Gildehauser Zandsteen (links en midden) en fossiel hout in Bentheimer zandsteen (rechts). De speld is drie cm lang.

Soms zijn in de bouwsteen stukken drijfhout te zien die destijds samen met het zand in de zee gespoeld zijn (afbeelding 10 en 11). Soms komen in de zandsteen ook kruip- en graafsporen voor van dieren die zich op de bodem van de zee ophielden (afbeelding 11). Veel andere fossielen zullen we in deze zandsteen niet vinden. In de iets jongere Gildehauser Zandsteen die ook in het gebied voorkomt en die eveneens uit het Onder-Krijt stamt, vinden we ze wel. 

fossielen Bentheimer zandsteen
Afbeelding 11. Fossiel hout (links en midden) en kruip- en graafsporen van dieren (rechts) in Bentheimer Zandsteen.

Door het kalkgehalte van de Gildehauser Zandsteen vermoeden we dat de ondiepe zee, waarin hij werd afgezet, ook warm was. Deze Gildehauser Zandsteen vinden we ook in de Staringgroeve in Losser in Nederland (afbeelding 12)

Staringgroeve Losser Gildehauser zandsteen
Afbeelding 12. Een impressie van de Staringgroeve in Losser.

Wadlopen in tropisch Zuid-Limburg 

Gesteenten uit het Boven-Krijt komen we op veel plaatsen in Zuid-Limburg en omgeving tegen (afbeelding 13). Aanvankelijk bevond het gebied zich boven water, maar in de loop van het Boven-Krijt rukte de zee vanuit het noorden op en overspoelde het land. Daarbij ging het gebied eerst deel uitmaken van een kustnabije omgeving. Waarschijnlijk was dat een waddengebied of lagunekust. Hier werd zand en slib door rivieren aangevoerd. Die aanvoer ging nog door toen het zeewater het gebied verder in bezit nam. 

Boven-Krijt 'mergel' Zuid-Limburg Afbeelding 13.
Kalksteen uit het Boven-Krijt in het Nederlands-Belgische grensgebied in Zuid-Limburg.
Bij de sluizen van Lanaye in België is het Albertkanaal in dikke kalksteenlagen uitgegraven (linksboven). De ingang van een kalksteengroeve in het Savelsbos bij Gronsveld (rechtsboven). Dagzomende kalksteen met de ingang van kalksteengroeves bij Bemelen (linksonder). Gangen van ondergrondse kalksteengroeves die zijn aangesneden bij de winning van kalksteen voor de cementindustrie bij Maastricht (rechtsonder).

Net zoals we al eerder bij de omgeving van Bad Bentheim zagen, kwamen op die manier drijfhout en andere resten van de landflora in zee terecht. Later werd er kalk afgezet in een warme subtropische tot tropische zee waarin het wemelde van het leven (afbeelding 14 en 15).

Boven-Krijt Zuid-Limburg Afbeelding 14. Zandgroeve bij Neu Moresnet (situatie 1983; linksboven) en zandgroeve bij Gemmenich (situatie rond 1995; linksonder), beide uit het Boven-Krijt. Afzetting met stukken drijfhout (rechtsboven) en een stuk fossiel hout met gaten van boorwormen (rechtsonder).

Deze kalksteen is de afgelopen eeuwen door de mens voor allerlei doeleinden gebruikt. In Zuid-Limburg en omgeving is er in het verleden veel mee gebouwd. We treffen daar nog veel huizen, kerken en kastelen van deze kalksteen aan. Later is men de kalksteen ook gaan gebruiken als grondstof voor cement.

fossielen Boven-Krijt Zuid-Limburg 'mergel'
Afbeelding 15. Fossielen uit de kalksteen van het Boven-Krijt in Zuid-Limburg. Bryozoakolonie (linksboven), het koraal Cyclolites cancellata (rechtsboven), schaar van de garnaalachtige Mesostylus faujasi (linksonder) en brok kalksteen met schelpen (rechtsonder).

De geologische periode die na het Krijt komt, is het Tertiair. Het Tertiair duurde van ongeveer 65 miljoen jaar geleden tot 2,5 miljoen jaar geleden. Tegenwoordig wordt het Tertiair (vaak) opgedeeld in twee perioden: Paleogeen en Neogeen. Voor dit verhaal kijken we naar het Neogeen dat uit de tijdvakken Mioceen en Plioceen bestaat. Na het Krijt hadden we nog steeds te maken met een tropisch klimaat. Maar dat bleef niet gedurende het hele Tertiair zo. Er kwamen behoorlijke klimaatschommelingen voor. Tijdens het Plioceen kwamen we in een gematigd klimaat terecht, maar het bleef toch nog warmer dan tegenwoordig. In de loop van dit tijdvak werd het langzaam kouder. De afzettingen uit het Mioceen en Plioceen die we hier bekijken, treffen we in het oosten en zuidoosten van Nederland aan. Ze komen daar op geringe diepte in de bodem voor. Er zitten veel fossielen in die weer wijzen op het voorkomen van de zee. 

Mioceen Miste Achterhoek
Afbeelding 16. Fossielen uit met Mioceen van Miste. Links van de speld zien we huisjes van Gastropoda (slakken), rechts ervan schelpen van Bivalvia (tweekleppigen). De speld is drie centimeter.

En weer was er de zee in de Achterhoek

Fossielen uit het Mioceen (ongeveer 23 tot 5 miljoen jaar geleden) vinden we bij Miste in de buurt van Winterswijk in de Achterhoek (afbeelding 16). De laag met deze fossielen komt op geringe diepte in de bodem voor. In die laag treffen we vooral fossielen aan van bivalvia (tweekleppigen), gastropoda (slakken), scaphopoda (stoottanden) en haaientanden. Maar er zijn ook overblijfselen van bijvoorbeeld zee-egels en solitaire koralen gevonden. Ze behoren bij dieren die daar in een ondiepe, subtropische zee leefden. 

Mioceen Plioceen Mill Langenboom
Afbeelding 17. Linker foto: fossielen uit Mill-Langenboom. huisjes van slakken (linksboven en midden links), stoottanden (rechtsboven), steenkern van een schelp (midden rechts), wervels van beenvissen (linksonder), wormkokertjes (rechtsonder) en schelpen van tweekleppigen (overig). De gaatjes in de schelpen op de onderste rij zijn gemaakt door roofslakken die zich tegoed deden aan de inhoud. Stoottanden zijn overigens huisjes van bepaalde soorten weekdieren.
Hoewel bij Mill-Langenboom ook wervels van walvissen (foto midden) en tanden van potvissen (foto rechts) gevonden zijn, komen de hier afgebeelde exemplaren van andere vindplaatsen. Let voor de ware grootte overigens op de speld (3 cm) op alle drie de foto's.

Aan de oostkant van de Noordzee bij Uden en Cuijk

Verder naar het zuiden zijn bij het winnen van zand op maar iets meer dan 10 meter diepte bij Mill-Langenboom (ongeveer tussen Uden en Cuijk in Noord-Brabant) ook weer grote aantallen fossielen tevoorschijn gekomen (afbeelding 17 en 18). Ze stammen uit het latere deel van het Mioceen en het begin van het Plioceen (ongeveer 5 tot 2½ miljoen jaar geleden; de temperaturen lagen toen iets hoger dan tegenwoordig). Daar bevond zich het zuidelijk deel van de Noordzee die toen nog een groot deel van Nederland overspoelde. Ook op deze vindplaats komen grote aantallen haaientanden en fossielen van bivalvia, gastropoda en scaphopoda voor. Maar er worden ook botten en andere resten gevonden van onder andere walvissen, zeehonden, dolfijnen en allerlei soorten zeevogels zoals papegaaiduikers, jan-van-genten, alken en albatrossen. 
Opvallend is dat op deze vindplaats ook fossielen van landzoogdieren zijn gevonden. Het kan hierbij gaan om overblijfselen van dode dieren die in zee terecht zijn gekomen. Maar het kan ook zijn dat het hier gaat om overblijfselen van dieren die oorspronkelijk als fossielen in landafzettingen voorkwamen en die daarna door erosie weer verder getransporteerd zijn. 

papegaaiduiker mill langenboom
Afbeelding 18. Dieren waarvan fossielen bij Mill-Langenboom zijn gevonden: papegaaiduiker (linksboven), jan-van-gent (rechtsboven), walrus (linksonder) en zeehond (rechtsonder).

In de uitgestrekte moerasbossen bij Heerlen in Zuid-Limburg

Gaan we nog een stuk verder naar het zuiden, dan komen we in de buurt van Heerlen in Zuid-Limburg op geringe diepte bruinkool tegen (afbeelding 19). Bij deze bruinkool gaat het om uitlopers van uitgestrekte en meer dan honderd meter dikke bruinkoolafzettingen in de Niederrheinische Bucht (Nederrijnse Laagvlakte) in Duitsland. Deze bruinkool is ontstaan uit veen dat hier zo’n 20 miljoen jaar geleden in uitgestrekte veenmoerassen en bosvenen in een langzaam dalende kustvlakte tijdens een subtropisch klimaat voorkwam.

bruinkool fossiel hout
Afbeelding 19. Stukken hout uit de bruinkool. De speld is 3 centimeter lang.

IJstijden en glacialen

De geologische periode waarin we nu leven, is het Kwartair. Ze begon ongeveer 2½ miljoen jaar geleden en het was sindsdien vaak een heel stuk kouder dan in de lange perioden ervoor. Het Kwartair wordt namelijk gekenmerkt door een ijstijd en eigenlijk zitten we daar nu nog steeds in, hoe vreemd dat ook klinkt. Een ijstijd is namelijk een tijd waarin gletsjers voorkomen. En dat is nu het geval, hoewel die gletsjers steeds verder beginnen weg te smelten …… 

Een ijstijd bestaat uit glacialen die worden afgewisseld door interglacialen. Tijdens glacialen rukt het landijs op om zich vervolgens tijdens interglacialen weer terug te trekken. Tegenwoordig leven we in zo'n interglaciaal. Maar ook tijdens de glacialen was het niet altijd even koud. We delen ze daarom weer onder in koude stadialen waarin het ijs zich uitbreidde en minder koude interstadialen. Regelmatig hoort men dat de begrippen 'glaciaal' en 'ijstijd' door elkaar worden gebruikt. Glacialen worden dan wel ijstijden genoemd maar dat is dus eigenlijk niet helemaal juist. 

glacialen interglacialen
Afbeelding 20. Een ijstijd is onderverdeeld in glacialen en interglacialen. In een glaciaal kennen we stadialen en interstadialen.


Een dikke jas in plaats van zonnen aan waterplassen en rivieren

Tijdens de glacialen van de kwartaire IJstijd raakten grote delen van het noordelijk halfrond bedekt door reusachtige ijskappen. Doordat veel water in de vorm van ijs op het land was opgeslagen, lag de zeespiegel een stuk lager dan tegenwoordig. Zo zou het bijvoorbeeld tijdens de laatste twee glacialen mogelijk zijn geweest om van het gebied dat we nu als Nederland kennen naar het gebied dat nu Groot-Brittannië is te lopen zonder natte voeten te krijgen. De Noordzee lag namelijk droog door die lagere zeespiegel. Van het voorlaatste glaciaal, het Saale-glaciaal (238.000 - 128.000 jaar geleden), weten we dat honderden meters dikke gletsjertongen tot diep in ons land doordrongen. Ongeveer de helft van Nederland werd erdoor bedekt. Tijdens het laatste glaciaal, het Weichsel-glaciaal (116.000 - 11.500 jaar geleden), kwam het ijs bij ons niet zo ver. Wel heersten hier toen barre, polaire omstandigheden. Dat is heel wat anders dan wat we nu kennen. Voor wie in onze tijd tijdens de hittegolven en andere warme dagen aan onze waterplassen en rivieren ligt te zonnen en wellicht te puffen, moet dit onwerkelijk overkomen. Een dikke jas was destijds meer op z’n plaats geweest. En misschien was dat niet eens voldoende om warm te blijven. 

glacialen ijstijden Afbeelding 21.
Links: globale weergave van de uiterste grens van het landijs tijdens het Saalien (groen) en het Weichselien (geel). Rechts: globale weergave van de ijsbedekking (blauw) in Nederland tijdens het Saalien.

Door de gletsjertongen van het landijs zijn grote hoeveelheden gesteentepuin uit Scandinavië naar onder andere Nederland aangevoerd. Tot dat puin behoren ook heel grote keien. De hunebedden in Drenthe zijn ervan gebouwd. 

Nijkerk en Barneveld onder een dikke laag ijs

Doordat de gletsjers als enorme bulldozers werkten, stuwden ze ook dikke pakketten van de bodem op. Hierdoor ontstonden de zogenaamde stuwwallen. Dergelijke stuwwallen treffen we op meerdere plaatsen in het midden van Nederland aan. Denk daarbij maar aan de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug die aan beide kanten van zo’n voormalige gletsjertong liggen. Op de plek van de gletsjertong zelf is een diep bekken uitgesleten dat we nu als de Gelderse Vallei kennen. Tijdens de warmere periode tussen de laatste twee glacialen was het iets warmer dan tegenwoordig. Het bekken kwam toen onder water te staan doordat de zeespiegel steeg. Geleidelijk raakte het bekken weer met sedimenten opgevuld, onder andere met de zeeklei die we er nu nog in de bodem kunnen terugvinden. Tijdens het laatste glaciaal werd dekzand afgezet in dit gebied dat we nu dus als de Gelderse Vallei kennen. Later waren er plaatselijk nog veenafzettingen in moerassige gebieden. We mogen dus wel zeggen dat de Gelderse Vallei tijdens het Kwartair heel wat gedaanteveranderingen heeft ondergaan. Voor wie tegenwoordig in het gebied tussen bijvoorbeeld Nijkerk, Voorthuizen, Barneveld en Hoevelaken onderweg is, lijkt dit nauwelijks voorstelbaar. 

stuwwallen
Afbeelding 22. De Gelderse Vallei ligt ingeklemd tussen stuwwallen. Het verbindingsstuk van de stuwwallen  (donkerbruin in kaartje linksboven) ontbreekt. Smeltwater van de afsmeltende gletsjer aan het einde van de voorlaatste ijstijd en de uitslijpende werking van de Nederrijn en haar voorlopers hebben het in de loop der tijd geërodeerd. Op deze plaats treffen we tegenwoordig de Grebbeberg aan. De foto's geven enkele impressies daarvan. 

Zandstormen en stofstormen in Nederland

Tijdens de glacialen kwamen ten zuiden van het landijs de al eerder genoemde poolwoestijnen voor. Daar had de vegetatie nauwelijks een kans. Grote hoeveelheden zand en fijner materiaal werden door de wind weggeblazen. De löss in bijvoorbeeld Zuid-Limburg is ontstaan door de afzetting van dergelijk fijn materiaal dat meer noordelijk werd opgewaaid en over grote afstanden in de lucht getransporteerd. Wie ooit tijdens een storm op het strand of in een ander zandrijk gebied heeft gelopen, weet dat zandkorrels op een pijnlijke manier de huid kunnen striemen. Zand kan zandstralen! Soms vinden we zelfs stenen die tijdens de glacialen in de poolwoestijn door het zand gezandstraald zijn. We noemen ze windkanters. Ze hebben typische geslepen oppervlakten waarbij duidelijke 'ribben' te zien zijn.
windkanters
Afbeelding 23. Windkanters uit Nederland. De rode pijlen geven de scherpe grenslijnen aan. De windkanter rechts heeft zowel aan de bovenkant als aan de onderkant geslepen kanten. De speld is 3 cm lang.

Het interglaciaal waarin we ons tegenwoordig bevinden, kennen we als het Holoceen. En hoewel het klimaat tijdens dit Holoceen niet altijd even ideaal was voor de mens, viel er wel mee te leven. Met de huidige klimaatverandering zou dat weleens anders kunnen worden. 

Meer weten over de vondsten bij Mill-Langenboom?

Van reuzenhaai tot Chalicotherium (fossielen uit Mill-Langenboom) uit 2013 van Noud Peters informeert uitgebreid over de vondsten bij Langenboom. Er is ruime aandacht voor haaientanden van deze locatie. Het boek is een uitgave van Oertijdmuseum De Groene Poort (158 bladzijden). 

Tekst : Jan Weertz
Foto's: Jan en Els Weertz
© De Belemniet