|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rivieren (1)Rivieren voeren het teveel aan neerslag af die op het land is gevallen. Die neerslag kan zowel uit regen als uit sneeuw bestaan. Een groot deel van de neerslag verdampt of wordt door planten opgenomen die dan via een omweg ook voor verdamping zorgen. Een ander deel van de neerslag dringt diep in de bodem door en gaat zo deel uitmaken van het grondwater. Uiteindelijk kan dit grondwater weer in de zee terechtkomen. Ongeveer een derde deel tot een kwart van alle neerslag wordt door rivieren afgevoerd en komt zo in zee. regenwaterrivieren
Ook zandsteen en kalksteen kunnen veel water opnemen, hoewel minder dan los zand. Als een gesteente veel water kan opnemen, zeggen we dat het een hoge porositeit heeft. De mate waarin water (en andere vloeistoffen) door een gesteente kunnen stromen, noemen we permeabiliteit of doorlatendheid. Sommige gesteenten hebben zowel een hoge porositeit als permeabiliteit. Bij weer andere gesteenten is de porositeit hoog maar de permeabiliteit laag doordat de poriën in het gesteente erg klein zijn. Deze laatste zijn minder geschikt om bronnen te vormen.
smeltwaterrivieren
stroomgebied
vlechtende
en meanderende rivieren
Vlechtende
rivieren ontstaan als er een brede, vlakke bedding is, gecombineerd met
een
sterk wisselende waterafvoer. In een periode waarin veel water moet
worden
afgevoerd, wordt er door de rivier ook veel sediment meegenomen. Dit
sediment
wordt over de hele bedding verspreid. Als daarna een periode volgt
waarin
minder water wordt afgevoerd, zal niet meer de hele bedding met water
gevuld
kunnen raken. De rivier splitst zich dan in een aantal kleinere
rivieren, elk
met hun eigen bedding. Ze vormen als het ware een vlechtwerk in de
hoofdbedding, vandaar de naam vlechtende rivieren.
Rivieren
kunnen ook een bedding met slingerende bochten vormen. Zulke bochten
noemen we
meanders: de rivier meandert. Vooral rivieren die veel fijn materiaal
zoals
klei in zwevende vorm meevoeren, meanderen graag. Dit meanderen begint
vaak pas
als rivieren verder stroomafwaarts komen omdat daar de stroomsnelheid
relatief
laag is en er dus alleen nog maar fijn materiaal getransporteerd kan
worden. In
meanders stroomt het water in de buitenbocht sneller dan in de
binnenbocht.
Door de hoge stroomsnelheid van het water wordt de buitenbocht
uitgesleten (er
vindt erosie plaats). De geringere stroomsnelheid van het water in de
binnenbocht zorgt ervoor dat daar fijn materiaal kan bezinken (er vindt
sedimentatie plaats). Door deze processen verandert de meander van
plaats en er
ontstaan grotere lussen. Op een gegeven moment komen het begin en het
eind van
zulke lussen vrijwel bij elkaar. Een mooi voorbeeld daarvan is te zien
bij de
rivier de Ahr in het Rijnleisteengebergte bij Altenahr in de Eifel in
Duitsland. Soms wordt de lus zelfs afgesneden waardoor de rivier weer
rechtdoor
kan gaan stromen. De afgesneden lussen kunnen in de loop der tijd zelfs
droog
komen te liggen. Voorbeelden vinden we eveneens bij de rivier de Ahr.
In de
afgesneden lussen zijn daar zogenaamde omloopbergen ofwel kronkelbergen
ontstaan.
watervallen
Vooral in de bovenloop van een rivier kunnen watervallen voorkomen. We vinden ze vaak waar de rivier over een gesteentelaag stroomt die harder en dus erosiebestendiger is dan de eronder liggende gesteentelaag. Watervallen verplaatsen zich langzaam verder stroomopwaarts doordat de rivier de rand ervan erodeert. Aan de onderkant van een waterval vinden we een erosieketel; een uitholling van het gesteente waarin het water rond wervelt en opstuift. De uitholling kon ontstaan door de uitslijtende werking van het met sediment beladen water dat met kracht op de bodem inbeukt. Watervallen kunnen zich ook aan de rand van hoogvlakten vormen. In gebieden met hoogteverschillen, veroorzaakt door vulkanische activiteiten, komen we ze eveneens tegen. Mooie voorbeelden daarvan treffen we op IJsland aan.
Verder naar Rivieren (2)Tekst en foto's: Jan Weertz |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
© De Belemniet |