|
|||||||||||||||||
De Noor ofwel NoorbeekHet dal van de Noor: van droogdal tot beekdalDe bron van de Noor Het beekje de Noor ontspringt op 138 meter boven NAP in het Zuid-Limburgse Noorbeek in het buurtschap De Wesch bij de Sint-Brigidabron (afbeelding 1). Ongeveer drie kilometer verder mondt het beekje 49 meter lager op een hoogte van ongeveer 89 meter boven NAP bij ’s-Gravenvoeren in België in de Voer (afbeelding 3). Voor de Voer: zie ook de pagina's De Voer van bron tot monding (deel 1) en De Voer van bron tot monding (deel 2). Wasplaats bij De Wesch Over de bron heeft men in 1858 een bronhuisje gemetseld waar het bronwater nu uit tevoorschijn komt. Op deze plek bevindt zich ook een wasplaats waar de bevolking vroeger de was deed (afbeelding 1). De naam De Wesch herinnert daar nog aan.
De Sint-Lambertusbron Naast de Sint-Brigidabron wordt de Noor hier in de omgeving van Noorbeek ook nog door een aantal andere bronnen gevoed. En ook verderop wordt er nog water door meerdere bronnen toegevoerd. Daarvan moet vooral de Sint-Lambertusbron (afbeelding 2) bij landgoed Altenbroek in de Voerstreek in België genoemd worden. Volgens de legende zou deze bron in de 7e eeuw door Sint-Lambertus zelf geslagen zijn. Voorbij het landgoed wordt de Noor niet meer verder door bronnen gevoed. Het water dat door de beek wordt afgevoerd, is hoofdzakelijk afkomstig van bronnen (die we voornamelijk aan de noordelijke dalkant vinden) en kwelwater uit de omgeving.
Verklaring voor de aanwezigheid van de bronnetjes De verklaring voor de aanwezigheid van bronnen langs de Noor moeten we in de ondergrond zoeken. Wie een geologische kaart van het gebied bekijkt, zal zien dat langs de Noor in de ondiepe ondergrond een langgerekte strook kalksteen (Boven-Krijt, Formatie van Gulpen) aanwezig is. Deze kalksteen rust op kleihoudend, fijn zand (Boven-Krijt, Formatie van Vaals) dat slecht doorlatend is voor water. (Zie ook de PDF Boven-Krijt - Afzettingen in Zuid-Limburg en omgeving) Water dat via de kalksteen in de diepte dringt, zal bij het bereiken van dat zand niet goed kunnen wegzakken. De Noor heeft in deze gesteenten een dal uitgesleten. Waar dit dal contact maakt met de overgang tussen kalk en zand kan water naar buiten treden. Daar komt nog bij dat ongeveer ter hoogte van het landgoed Altenbroek en de Nederlands-Belgische grens een breuk (de Eckelradebreuk) in de bodem aanwezig is. Bodemlagen zijn daar verticaal ten opzichte van elkaar verschoven. Daardoor is het watervoerende kalksteenpakket als het ware geblokkeerd. Hierdoor wordt het water in de kalksteen opgestuwd en zal het aan de oppervlakte naar buiten treden. Dat het water op de ene plek in grotere hoeveelheden naar buiten zal treden (en daar dus bronnetjes vormt) dan op de andere plek heeft weer te maken met meer plaatselijk toegespitste factoren – zoals karstverschijnselen waarbij het water in zekere zin in een bepaalde richting wordt geleid.
Voorbij de Sint-Lambertusbron vinden we geen bronnetjes meer Dat we voorbij de Sint-Lambertusbron geen bronnetjes meer tegenkomen, komt doordat de Formatie van Vaals verder stroomafwaarts van de Noor ontbreekt. Hierdoor is de stagnatie van het water in de diepte namelijk opgeheven. De kalksteen uit de Formatie van Gulpen kunnen we bij de Sint-Lambertusbron aan de overkant van de weg in een weer gedeeltelijk dichtgegroeide groeve (afbeelding 2) overigens nog goed zien.
Het Noordal begint al veel eerder dan de bron van de Noor Hoewel je zou denken dat het dal van de Noor begint op de plaats waar het beekje bij de Sint-Brigidabron ontspringt, is dit niet het geval. Het dal begint al veel eerder, namelijk verder naar het oosten ter hoogte van Hoogcruts. Het eerste deel van het dal van de Noor is een droogdal (afbeelding 4) dat dus pas ter hoogte van de Sint-Brigidabron overgaat in een beekdal. Het dal snijdt zich vanaf zijn begin ter hoogte van Hoogcruts steeds verder in de bodem in.
Droogdalen Droogdalen – de naam zegt het al – zijn dalen waarin geen constante waterstromen zoals beekjes of riviertjes voorkomen. Voor het ontstaan ervan moeten we ver in de tijd teruggaan, naar het laatste en voorlaatste glaciaal (de ijstijd). Water kon toen niet in de bodem wegzakken doordat die constant bevroren was (permafrost). Alleen een dunne bovenste laag ontdooide destijds tijdens de korte zomers. Grote hoeveelheden smeltende sneeuw en smeltend ijs zorgden toen voor smeltwater dat naar lager gelegen delen wegstroomde. Daarbij werden erosiegeulen uitgesleten. Bij van oost naar west lopende droogdalen zie je vaak dat ze asymmetrische vormen hebben. Hun noordhelling is veel steiler dan hun zuidhelling. Ook bij het dal van de Noor ofwel Noordal is dat het geval. Dit komt doordat de noordkant van het dal de meeste zonneschijn en daardoor de meeste warmte ontving. Hierdoor kon de bodem beter opdrogen waardoor de helling in stand bleef. De zuidkant kreeg nauwelijks zon want hij lang grotendeels in de schaduw. De ontdooide grond bleef daardoor modderig en week. Zulke modderige, weke grond kon gemakkelijk van de helling naar beneden glijden (we noemen dit gelifluctie) waarna hij dan door het smeltwater verder door het dal naar beneden werd gevoerd. Door dit proces ontstond een helling die minder steil was.
Droogdalen zijn geen uitzondering in Zuid-Limburg Droogdalen zoals dat van de Noor zijn geen uitzondering in Zuid-Limburg. Naast de rivierdalen van Maas, Geul en Gulp zorgen deze droogdalen voor het heuvelachtige aanzien van het gebied. Wie bijvoorbeeld van Sint-Geertruid via Herkenrade en Mheer naar Noorbeek reist, heeft door zulke droogdalen met een beetje fantasie het idee in een achtbaan te zitten (afbeelding 3). Zo daalt de weg bij Herkenrade met een bocht af in het eerste droogdal (afbeelding 5). Daarna gaan we weer omhoog naar Mheer om vervolgens met een kronkelbocht weer af te dalen in het volgende droogdal (afbeelding 6). Vervolgens gaat het met een lichte draai weer omhoog om uiteindelijk met behoorlijk wat gekronkel in het (droog)dal van de Noor af te dalen. Via het dorp Noorbeek gaat men dan door dit Noordal. Wie een blik achter de huizen aan de linkerkant van de doorgaande weg in dit dorp (de Bovenstraat) kan werpen, zal daar de steile noordhelling (afbeelding 4) van het dal zien.
De Oostmaas Lang voor het dal van de Noor bij Noorbeek ontstond, maakte het gebied deel uit van de voorloper van de huidige Maas. De zuidelijke sedimentatiegrens van deze zogenaamde Oostmaas (afbeelding 3) bevindt zich direct ten zuiden van Noorbeek. Op meerdere plaatsen in de omgeving, zowel aan de zuidkant van het Noordal als aan de noordkant ervan, is in de ondiepe ondergrond nog grind aanwezig dat door deze Oostmaas is afgezet (afbeelding 7). Water is dus in hoge mate verantwoordelijk voor landschapsvorm die we nu rond Noorbeek vinden. Het reliëf is in sterke mate door erosie als gevolg van water bepaald. Voor het schrijven van dit item over de Noor en het dal van de Noor is vooral van de volgende literatuur gebruik gemaakt.
Tekst en gebiedskaart: Jan
Weertz
Foto's: Jan en Els Weertz |
|||||||||||||||||
© De Belemniet |