|
|||||||||||||||||
De Henkeput in het SavelsbosHet Savelsbos Het ongeveer 240 hectare grote en vijf tot zes kilometer lange Savelsbos ligt ten zuidoosten van Maastricht op de oostelijke Maasdalhelling. Het kent een verscheidenheid aan geologische verschijnselen. De oudste gesteenten die in het bos dagzomen, stammen uit het Boven-Krijt (Maastrichtien, ongeveer 70 - 65 miljoen jaar geleden). Lithostratigrafisch behoren ze tot de Formatie van Gulpen en de erop volgende Formatie van Maastricht (afbeelding 1). Beide formaties bestaan uit kalkstenen. In het algemeen is de kalksteen van de Formatie van Gulpen witter van kleur en fijnkorreliger dan de iets gelere en meer grofkorrelige kalksteen uit de Formatie van Maastricht.
Kalksteen, vuursteen en prehistorische mijnbouw De kalksteen uit de Formatie van Maastricht is vroeger veel gebruikt voor het winnen van bouwstenen. Dat gebeurde in ondergrondse kalksteengroeven die door de plaatselijke bevolking mergelgrotten worden genoemd. In het Savelsbos komen we zulke groeven op meerdere plaatsen tegen. Ook kalksteen uit de Formatie van Gulpen werd in het Savelsbos gewonnen. Dit gebeurde bovengronds. Men gebruikte deze kalksteen om het land mee te bemesten. Ook vuursteen die in banken (lagen) in deze kalksteen voorkwam, werd door de mens gebruikt. In de prehistorie werd deze vuursteen in en rond het Savelsbos gewonnen voor de vervaardiging van stenen werktuigen en wapens. Daardoor ontstond hier in het Neolithicum (Nieuwe Steentijd) een uitgestrekt mijnbouwgebied. In dit mijnbouwgebied is in de 19e en 20e eeuw veel archeologisch onderzoek verricht waardoor we er behoorlijk wat over te weten zijn gekomen. Tijdens dat onderzoek werd eveneens aandacht besteed aan de Henkeput, maar deze heeft veel van zijn geheimen nog steeds niet prijsgegeven. De Henkeput: ligging en geologie De Henkeput (GPS-coördinaten: N 50°47.842' O 005°44.778') ligt aan een bospad in het Savelsbos ten oosten van het dorp Rijckholt (afbeelding 7). De Rijksdriehoekscoördinaten (Amersfoortcoördinaten) zijn bij benadering 180.260 - 311.970. Het gaat hier om een ongeveer 13 meter diepe 'put' die aan de bovenkant een diameter heeft van ongeveer twee meter. Aan de onderkant verwijdt deze put zich waardoor hij er meer als een ondiepe grot uit ziet. Om een goed idee van de vorm te krijgen, zouden we de Henkeput kunnen vergelijken met een dikbuikige fles: aan de bovenkant zien we een nauwe hals (afbeelding 3) die naar beneden toe overgaat in de buik ervan (afbeelding 2 en 4). Dit onderste deel van de Henkeput bevindt zich helemaal in kalksteen uit de Formatie van Gulpen. De erboven liggende hals is omgeven door kalksteen uit de Formatie van Maastricht. Het geheel wordt aan de bovenkant afgedekt door losse Pleistocene afzettingen uit de Formatie van Beegden (laagpakket van Sint Geertruid) en jonger materiaal. Dit materiaal is gedeeltelijk naar beneden gegleden en in de put terechtgekomen (afbeelding 4). Daardoor zien we aan de oppervlakte min of meer een trechtervorm en bevindt zich in de put zelf een puinkegel.
De abri bij de Henkeput Direct ten zuiden en iets lager gelegen in het terrein, bevindt zich een abri (afbeelding 5) in kalksteen uit de Formatie van Gulpen die er ook weer uit ziet als een ondiepe grot. De bodem van deze abri ligt op dezelfde hoogte als de bodem van de Henkeput. In tegenstelling tot de Henkeput is deze abri vanaf het bospad niet te zien. De Henkeput: ontstaan en doel De Henkeput heeft in de loop der tijd heel wat vragen opgeworpen. Tegenwoordig is er nog lang geen echte duidelijkheid over het ontstaan en het doel ervan. De Belgische ontdekkers en daarmee eveneens de eerste onderzoekers van het vuursteenmijnbouwgebied in en rond het Savelsbos, besteedden ook aandacht aan de Henkeput. Daarnaast kwam er steeds meer aandacht van Nederlandse zijde voor zowel het mijnbouwgebied als de Henkeput. De eerste die van Nederlandse zijde de put nader bekeek, was de onderzoeker Casimir Ubaghs (1829-1894) die hierbij geassisteerd werd door de antropoloog en paleontoog Eugène Dubois (1858-1940). Tijdens hun onderzoek in 1886 (publicatie 1887) vonden ze in de put een behoorlijke hoeveelheid menselijke botten. Daarnaast troffen ze er overblijfselen aan van honden, schapen, koeien, paarden, herten en vossen. Dubois redeneerde dat als men uitging van zowel de hoeveelheid menselijke botten die gevonden waren als van de hoeveelheid die men waarschijnlijk nog zou vinden, het om zo'n honderd individuen zou gaan. Dat is natuurlijk nogal wat. Maar mogelijk waren ze er na een veldslag in gegooid, zo dacht Dubois. Ubaghs ging ervan uit dat de menselijke resten uit de Romeinse tijd moesten stammen omdat men in diezelfde laag ook Romeins aardewerk aantrof. Maar daarmee hebben we het nog niet over het ontstaan van de Henkeput gehad. Ubaghs zag twee mogelijkheden. Enerzijds achtte hij het mogelijk dat de put is gegraven om vuursteen te winnen, anderzijds zou het kunnen dat het een bouwsteengroeve was. Dat laatste wees hij echter al snel weer van de hand omdat hij terecht opmerkte dat de betreffende kalksteen niet deugde om mee te bouwen. In 1923 verscheen van de hand van Jos Cremers een publicatie waarin we kunnen lezen dat de hele verzameling vondsten uit de Henkeput destijds in het kasteel van Eijsden is opgeslagen. Cremers zag de Henkeput als een geologische orgelpijp die door mensen is vergroot met als doel om er lijken van ter dood veroordeelden in te werpen.
Ook de onderzoeker W.G.N. van der Sleen (1886-1967) hield zich met de Henkeput bezig. De krassen die hij in de kalksteen van de put aantroft vergeleek hij met soortgelijke verschijnselen die hij in een van de mijngangetjes in het Savelsbos had ontdekt. In diezelfde tijd (1925) sloot de archeoloog Albert Egges Van Giffen (1884-1973) niet uit, dat de Henkeput een kunstmatige mijn was in plaats van een natuurlijke orgelpijp. Kortom, de meningen en geopperde mogelijkheden over wat de Henkeput nu precies is, lopen nogal uiteen. Eenduidigheid is er niet. Op initiatief van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen werd in 1961 weer onderzoek verricht in de Henkeput. De onderzoekers concluderen dat, gezien de vorm van de put en de bewerkingssporen erin, er sprake is van een vervaardiging door mensenhanden. De Groningse onderzoeker H. Waterbolk schreef in een publicatie in 'Archeologie in Limburg' uit 1994 dat het hem het meest waarschijnlijk leek dat die activiteiten in de Henkeput in verband gebracht moeten worden met vroege kalksteenwinning, die mogelijk in de Middeleeuwen of zelfs de Romeinse tijd te plaatsen is. Maar in diezelfde publicatie liet hij ook weten dat zijn uitspraak in tegenspraak is met de mening van leden van de werkgroep Vuursteenmijnbouw die opgravingen verrichtten in het prehistorische mijnbouwgebied. Zij gingen er namelijk van uit dat de Henkeput een schacht is die gedolven werd ten behoeve van de vuursteenwinning. Ook nu blijkt dus weer dat de meningen verschillen. Prehistorische vuursteenmijn, groeve voor de winning van bouwsteen of kalksteenwinning voor bemestingsdoeleinden? Tijdens de onderzoeken heeft men in de put haksporen aangetroffen. Dat wijst in ieder geval op menselijke activiteiten. Maar of die te maken hebben met vuursteenwinning in de prehistorie valt ten zeerste te betwijfelen. De vuursteen die we in de kalksteen van de put aantreffen, is namelijk van veel minder kwaliteit dan de vuursteen die we uit de vuursteenmijn zelf kennen (afbeelding 4). En waarom zou de prehistorische mens die slechtere kwaliteit vuursteen winnen als veel beter materiaal in de omgeving voorhanden was? Dat onder andere tijdens het archeologisch onderzoek (1928-1932) van de destijds in Rijckholt verblijvende paters Dominicanen heel wat vuurstenen artefacten uit de prehistorie zijn gevonden, zegt niets. De Henkeput lag immers bij het gebied waar in het Neolithicum vuursteenmijnbouw plaatsvond.
Voor de winning van bouwstenen was de kalksteen verder ook niet geschikt. Bovendien zouden we dan niet de grillige wanden aantreffen zoals die in de Henkeput te zien zijn. Ondergrondse kalksteengroeves voor de winning van bouwsteen zijn er op meerdere plaatsen in de omgeving maar die hebben allemaal vrij strakke wanden. De winning van kalksteen in de Henkeput om de akkers mee te bemesten, blijft natuurlijk een aardige optie. Maar dan rijst wel weer de vraag waarom men hiervoor zoveel moeite nam om een put te graven om daar dan vervolgens de gewonnen kalk uit naar boven te hijsen. Geschikte kalksteen komt in de omgeving toch ook aan of nabij de oppervlakte voor en daar is hij daadwerkelijk voor bemestingsdoeleinden gewonnen. Mogelijk is dat ook in de naast de Henkeput gelegen abri gebeurd. Echt plausibele redenen waarom winning voor deze doeleinden ondergronds zou moeten plaatsvinden, zijn mij niet bekend. Ook over winning van kalksteen in de Henkeput voor de bemesting van akkers kan men dus zijn twijfels hebben. En daarmee zijn we dan terug bij af, want een antwoord over het doel en ontstaan van de Henkeput hebben we dus nog steeds niet. En hoe zit het met die menselijke botten uit de Henkeput? Een andere intrigerende vraag is hoe het nu precies met die gevonden menselijke botten zit. Volgens Dubois gaat het om veel individuen en Ubaghs oppert dat ze uit de Romeinse tijd moeten stammen omdat men in diezelfde laag ook Romeins aardewerk aantrof. Maar echte duidelijkheid over zowel aantallen als ouderdom is er nooit gekomen. De collectie Dubois werd in het kasteel van Eijsden ondergebracht waar ze later door oorlogsgeweld verloren zou zijn gegaan. Nu zou men verwachten dat zich in die collectie veel menselijk botmateriaal bevonden moet hebben, maar volgens de gravin Raphaël de Liederkerke moet het om niet meer dan één schedel, enkele botten en vele artefacten zijn gegaan. Als dit klopt, kan het betekenen dat er gewoon niet zoveel botmateriaal was gevonden als wel werd geopperd. Maar het zou ook kunnen betekenen dat een deel van de vondsten naar elders is gegaan. Maar waar naartoe? Dat is dan weer een volgende vraag. Ook over onderzoek aan het botmateriaal, dat meer duidelijkheid over bijvoorbeeld de ouderdom ervan zou kunnen hebben opgeleverd, is mij niets bekend. Misschien stamt het (deels) inderdaad uit de Romeinse tijd. Maar een recentere datum is natuurlijk ook mogelijk. De Limburgse historicus Jos Habets (1829-1893) dacht bijvoorbeeld aan de mogelijkheid dat het om de lijken van ter dood veroordeelden zou gaan. Die gedachte is niet zo vreemd. Als bijzonderheid hierbij kan vermeld worden dat in de vlakbij gelegen ondergrondse kalksteengroeve 'het Steinbergske' (GPS-coördinaten Steinbergske: N 50°47.971' O 005°44.668') een inscriptie van een galgenveld (met aan de galg bungelende lijken) te zien is (afbeelding 6). Stond daar in de buurt van de groeve ergens een galg die zoveel indruk op de werklieden uit de kalksteengroeve maakte dat ze er met de inscriptie uiting aan gaven? Er moet rond de 17e eeuw in ieder geval een galg gestaan hebben op maar zo'n 500 meter ten zuidwesten van 'het Steinbergske' en van de Henkeput in het gebied dat plaatselijk bekend is als 't Väonzel.
In het door Gilles Jaspars geschreven Groéselder Diksjenèr (1979) wordt gewag gemaakt van het toponiem 'Boven den Hinckenputh' uit 1649. Jaspars oppert dat het woord Hinckenputh misschien in verband staat met het Middelnederlandse woord 'hinke' wat vergrijp of misdaad betekent. Overigens, in de Duitse taal betekent het woord 'Henker' beul. Maar als het in de Henkeput om terechtgestelden zou gaan dan is een aantal van honderd individuen wel weer erg veel. Of gaat het dan misschien om slachtoffers van epidemieën die men snel kwijt moest? Of is het een mix van de hier genoemde mogelijkheden? Of ging het in werkelijkheid niet om zoveel individuen? En wat deden dan die honden, koeien, paarden en schapen in de put? Alles bij elkaar biedt het stof voor een goede discussie op een donkere winteravond maar veel verder dan dat komt men er voorlopig niet mee.
Veiligheid rond de Henkeput In hun publicatie over de Henkeput in het Natuurhistorisch Maandblad in 1966 doen H. Schroevers-Kommandeur en S. de Jager de aanbeveling om de put met fijnmazig gaas af te zetten om het aantal dieren dat in de put valt om daar dan te creperen, zo klein mogelijk te houden. Bij hun onderzoek in 1961 was namelijk gebleken dat het aantal diersoorten dat in de put was omgekomen nog een stuk groter was dan wat we al van Ubaghs en Dubois uit 1887 weten. Rondom de Henkeput heeft daarna inderdaad een ongeveer twee meter hoog hek van gaas gestaan maar op den duur was dat op meerdere plaatsen doorgeroest en vernield. In 2008 is daarvoor een steviger hekwerk in de plaats gekomen (afbeelding 7).
Literatuur: • De Henkeput - opgraving en determinatie van dierlijke resten van H. Schroevers-Kommandeur en S. de Jager verscheen in 1966 in het Natuurhistorisch Maandblad (55e Jaargang, nummer 7/8). Het Natuurhistorisch Maandblad is een uitgave van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg. • Opgravingen in het vuursteenmijnbouwgebied van Rijckholt-St.Geertruid, Zuid-Limburg van H.T. Waterbolk verscheen in 1994 als speciaal nummer (61) van het blad Archeologie in Limburg. Dit blad is een uitgave van de Archeologische Vereniging Limburg. • Rijckholt-St.Geertruid. Van pionier tot amateur-archeoloog van J. Weertz verscheen in 1995/96 als nummer 5 van APAN/EXTERN, een uitgave van de Vereniging APAN, Aktieve Praktijkarcheologie Nederland. • Groéselder Diksjenèr van Gilles Jaspars verscheen in 1979 in samenwerking met de Werkgroep Groéselder Diksjenèr als een productie van Leiter-Nypels Maastricht. • Les ateliers ou station, dits préhistorique de Ste Gertrude et de Ryckholt, près de Maestricht van M.C. Ubaghs verscheen in 1887 in Liège (Luik) bij de Imprimerie Vaillant-Carmanne. •
Notice sur la station
néolithique de Sainte-Gertrude (Limbourg
néerlandais) et sur les ateliers néolithiques de
Sainte-Gertrude et de Ryckholt van Marcel de
Puydt verscheen in 1910 in het Bulletin de l'Institut
archéologique liégois (Tome XL) dat werd gedrukt
bij de Imprimerie
Liégeoise Henri Poncelet. Tekst, foto's en
overzichtskaartjes: Jan Weertz
|
|||||||||||||||||
© De Belemniet |